Rozekleurig blauw
Blogpost door: HvanPutten
Geplaatst op: 07-03-2012 om 19:48
Een zoon wil ik graag. En als mijn vrouw in verwachting is, voel ik al snel dat het ook een jongen zal gaan worden. Ik kom uit een gezin met alleen maar jongens. Mijn iets jongere broer, die eerder vader werd dan ik, kreeg tot dusverre twee zonen. Chinese voorspeltechnieken waarin ik mij verdiep, geven het ook ondubbelzinnig aan: er trappelt een jongetje in Sita’s buik. Ik ga op zoek naar internettesten. Vul in: maand en jaar van vermoedelijke conceptie. Zandlopertje. Vervolgens steevast: M.
Mijn aan zekerheid grenzende vermoeden (mijn vrouw is ietsje sceptischer overigens) wordt bevestigd tijdens de twintig-weken-echo. We hebben besloten niet te willen weten wat het zal worden. Maar na afloop kan mijn vrouw, nog nieuwsgieriger van aard dan ikzelf, het niet nalaten te vragen of de verloskundige wel heeft kunnen zien wat het wordt. Ze is zeer stellig: “Jazeker” zegt ze. En laat ik net op internet gelezen te hebben dat ze bij een twintig-weken-echo alleen zo zeker kunnen zijn als het een jongetje zal worden….In dat geval zit er iets niet niet, terwijl het veel lastiger is om te zien of er iets niet wèl zit.
Het is wat ik het allerliefst wil: een jongetje. Het Oude Testament wemelt er immers van; een en al eerstgeboren zonen wat de klok slaat. Ondertussen fantaseer ik ongebreideld over een voetbal- dan wel schaakcarrière van mijn toekomstige zoon. Ik hoop stiekem op een bevalling na de uitgerekende datum en dan in het nieuwe jaar, want dat zou gunstig zijn qua indeling. Zowel voetballertjes als schakertjes worden op basis van geboortejaar samen gezet.
En voor het onwaarschijnlijke geval dat hij zowel het voetbal- als het schaaktalent van mijn vrouw zou blijken te hebben in plaats van dat van mij, overdenk ik een loopbaan in de theologie voor hem. Schuilt er geen groot sportman in de kleine spruit, dan moet het maar een godsman worden. Ze zijn zeldzaam, maar je weet maar nooit. Onze jongensnaam wordt Sam, van Samuël. Bij het verzinnen van een meisjesnaam let ik niet eens zo op. Pro forma opper ik wat ideetjes.
Het loopt anders. Mijn dochter Mijke wordt een ruime tijd voor de uitgerekende datum, en dus ook ruim vóór het nieuwe jaar, op 14 december geboren. Als de verloskundige mij feliciteert met mijn dochter, denk ik een paar tellen lang in de verkeerde verloskamer te zitten. Verdwaasd neem ik haar hand aan. Waar is Sam gebleven? Voor de vorm zet ik een kusje op het kleine mensje dat mij wordt aangereikt.
De grenzeloze eigenwijsheid waarmee ze tóch een meisje was, was een voorbode van hoe Mijke zich intussen ontwikkelt. Het eerste drie-woorden-zinnetje dat ik mocht optekenen, luidde een hoofdschuddend ‘Nee…. máma doen.” Drink ik een biertje dan zegt ze met een grote grijns ‘toffie’ tegen me, drink ik koffie dan is het voor haar met dezelfde ondeugende lach ‘ier’. Als Mijke iets doet wat niet mag, telt mijn vrouw tot drie. Dat werkt steeds minder goed, omdat Mijke zelf snel ‘vier’ zegt voordat ‘drie’ is gekomen… “Gaan kleine meisjes naar bed?” wordt met een vroegwijs hoofdschudden beantwoord. Een van haar geliefde spelletjes is torens omgooien die papa nog aan het bouwen is.
Mijke, ze was een dochter. Intussen is zij mij liever dan tien zonen. “Papa” was haar eerste woordje, na de nodige oefening op mijn zorgmiddag. Ze is zoals ik droomde; zonder te weten wat te dromen.